9 OCTOBER 1917. 525
De heer ZIJLMANS meent, dat daarvoor het toe
zicht dient. Waar heeft men anders wethouders voor.
De VOORZITTER wijst erop, dat door M o 1 a n> d s
meer gebouwd is, dan was toegestaan. Zoodra dit be
kend werd, is onmiddellijk opdracht gegeven om het
werk te staken en is hem medegedeeld, dat, wanneer
bij verder wilde bouwen, hij daarvoor eerst vergunning
moest hebben. Het is volkomen juist, dat het te veel
gebouwde zou moeten worden afgebroken, doch ujtme-
dedeelingen van den adjunct-directeur van openbare
werken is gebleken, dat het slechts eene kleine uit
breiding betrof.
Het is zeker af te keuren, dat op die wijze gehan
deld is, doch er zijn justitiëele maatregelen genomen en
voorschriften gegeven om te beletten, dat met het
bouwen zou worden voortgegaan. Wijl het hier eene
slachterij betreft, zocals er in Breda maar weinig zijn
en overigens tegen het verzoek geen bezwaar bestaat,
hebben burgemeester en wethouders gemeend, dat de
ontheffing kan verleend worden.
De heer ZIJLMANS herhaalt, dat men van te voren
heeft kunnen voorzien, dat van de teekening zou wor
den afgeweken. Reeds van het begin af is de opzet ge
weest, om de bouwverordening te overtreden, ofschoon
het niet was in het belang van het werk. Het spijt
spreker daarom, dat de eigenaar niet genoodzaakt is
geworden, om het gebouw af te breken, zooals nog
onlangs heeft plaats gehad met eene loods aan den
Wilhelminasingel. De toestand wordt er door verslech
terd en zoodoende krijgt met alle mogelijke misstanden.
Het doet spreker genoegen, dat burgemeester en wet
houders zijn opgetreden en proces-verbaal hebben laten
opmaken, doch er moet voor gezorgd worden, dat geen
misstanden ontstaan
De heer STULEMEIJER herinnert aan hetgeen in
dertijd hier door mr. Bloemarts is gezegd, n 1.