562 3 NOVEMBER 1917.
Spreker zou wenschen, dat die gemeenten in dezelfde
verhouding bijdroegen als volgens art. 2 voor de op
richtingskosten is bepaald.
Als die gemeenten slechts enkele porties afnemen,
zal nagenoeg het geheele tekort op de exploitatie voor
rekening van Breda komen.
De heer VAN IERSEL acht het niet juist, dat,
wanneer eene gemeente is uitgetreden en er heeft na
dien afschrijving plaats gehad, bij liquidatie de op
brengst naar verhouding onder de verschillende ge
meenten verdeeld wordt.
De heer CRAMERUS zegt, dat het percentage, ge
noemd in art. 2, op de volgende wijze is gevonden.
'Princenhage heeft eene bevolking van 1.8000 zielen.
Daarvan vallen af de landbouwers en de ingezetenen,
die ver van de kom der gemeente wonen, omdat van
hen geen deelneming is te wachten. Het aantal inwo
ners, die kunnen deelnemen is geschat op 550Ö. Gin-
neken heeft eene bevolking van 8000 zielen. Daarvan
vallen af de bewoners der buitenwijken, zooals Bavel.
Ulvenhout enz., zoodat het aantal inwoners, die profi-
teeren kunnen, is gesteld op 4000. Van Teieringen, met
eene totale bevolking van 6000 inwoners, is het aantal
deelnemers eveneens geschat op 4000. Alleen de land
bouwbevolking is van het aantal inwoners afgetrokken.
Breda heeft een zielental van 28000, die allen van de
keujken kunnen profiteeren. In deze verhouding is nu
het percentage voor Breda vastgesteld op 67, voor
voor Princenhage op 15, en voor Ginneken en Teie
ringen ieder op 9.
"Wat de opmerking van den beer S t u 1 e m e ij e r
betreft omtrent de inlassching in airt. 7 van het woordje
daarvan, daarmede gaat spreker accoord.
De door den heer S t u 1 e m e ij e r gewenschte toe
voeging aan art. 10 is onnoodig, omdat er een even
tueel verlies niet kan zijn. De oprichtingskosten worden
onderling gedragen. Als de zaak later geliquideerd