I
f>0 27 JANUARI 1917.
houders beschuidigt, als zijnde de oorzaak van den
thans hier heerschenden kolennood. De redactie be
weert, dat burgemeester en wethouders gietcokes hadden
moeten opslaan. Deze soort cokes was, volgens haar.
in September en October 1916 in groote kwantiteiten
in Duitschland voorradig en kon naar Nederland
worden uitgevoerd.
Hoewel spreker de redactie van de Bredasche courant
reeds heeft aangetoond, dat zij leugenberichten verspreidt,
dat er in Duitschland in 't tijdvak, door haar aange
duid. geen gietcokes ten uitvoer naar Nederland be
schikbaar was, en, ware dit wel het geval geweest,
burgemeester en wethouders toch geen toestemming van
de Rijkskolendistributie zouden hebben gekregen, om
gietcokes op te slaan als reserve voor den winter,
handhaaft zij niettemin haar standpunt en blijft zij
burgemeester en wethouders voor den hier bestaanden
kolennood aansprakelijk stellen.
Bewijzen voor hare bewering heeft de redactie niet;
zij zal met bijzonderheden moeten komen. Spreker was
van meening, dat een redacteur eerst dan beschuldi
gingen uitbracht, wanneer hij de bewijzen voor de
schuld van den beschuldigde in zijn bezit had. De
redacteur van de Bredasche courant draait de zaak
echter om; deze beschuldigt eerst en wanneer hem dan
zonneklaar wordt aangetoond, dat hij iets onhoudbaars
heeft gepubliceerd, dat hij zonder grond het college van
burgemeester en wethouders beschuldigd heeft, dan zegt
hij toe met bijzonderheden te zullen komen.
Spreker was gisteren op het bureau van de Rijks
kolendistributie, waar hij de zaak besproken heeft en
het bureau met deze beschuldiging op de hoogte heeft
gesteld. Ook daar werd gezegd, dat er niets te weer
leggen viel en dat de beschuldiging vlakaf onjuist was.
Spreker meent intusschen wel te weten, hij wie de
redactie haar licht heeft opgestoken. Daarom wenscht
spreker hier de vraag te stellen, of iemand der raads^