96 24 FEBRUARI 1917. tegen den heer Broos. Hoezeer spreker ook de on voorzichtigheid betreurt, is hij van oordeel, dat zij niet in verhouding staat tot de motie, door den heer F e b e r voorgesteld. Spreker stelt derhalve de volgende motie voor De raad, gehoord de besprekingen over de kolen- distributie Betreurt de begane onvoorzichtigheden en blijft zijn vertrouwen stellen in het beleid van den heer Broos ter zake van de kolendistributie. De heer CRAMERUS vreest, dat men een warboel zal krijgen, als men den heer Broos tot heengaan dwingt. Spreker meent, dat de heer F e b e r de belangen der gemeente niet goed voorstaat door dergelijke futi liteiten zoodanig op te blazen en daardoor de gemeente aan het gevaar bloot te stellen, dat de heer Broos zijne taak neerlegt. De heele kolendistributie zou er door in de war gestuurd worden. Het is geen men- schenwerk meer, wat de heer Broos doet en niemand zou in staat zijn, hem te vervangen. Spreker verzoekt daarom den heer F e b e r beleefd om zijne motie in te trekken. De lieer EEBER zegt, dat hij met belangstelling de discussion gevolgd heeft, doch wijst erop. dat het ant woord op de tweede vraag onvolledig werd gegeven. Daardoor is spreker gedwongen; geworden om te spreken, hetgeen hem spijt. Ook spreker deelt in de appreciatie voor hetgeen de heer Broos in het belang van de distributie verricht. Dat neemt echter niet weg, dat er fouten gemaakt zijn. Wil men die voorkomen, dan wenscht spreker zijne motie te verzachten door het vertrouwen uit te spreken, dat deze fouten in het vervolg niet meer zullen plaats hebben. Er is niets op tegen, dat ziekenhuizen en gestichten geholpen worden, doch dat mag niet uitgestrekt worden tot bepaalde vriendjes. De heer BROOS wijst erop, dat de heele kwestie

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1917 | | pagina 96