121 2 MAAK i 1918. ermen aan- van 19Ö8. Daarin was niet duidelijk omschreven), of bij de benoeming van een hoofd der school al de dienst jaren als onderwijzer zouden meietellen. Burgemeester eln wethouders hehben toen de verordening zoodanig uitgelegd, dat de dienstjaren wel zouden medetellen.' Deze interpretatie gold echter alleen de verordening van 1908. In 1914 kwam er eene nieuwe verordening, waardoor een geheel nieuwe toestand werd geschapen. Toen is overwogen, of de heer T h ij s s e n ook in eene slechtere conditie zou kunnen komen, in welk geval hij het salaris zou behouden, dat hiji toen had. De heer S;TULEMEIJER zegt, dat burgemeester en wethouders met de verordening in de hand volkomen recht hebben en die ook moeten handhavetn. Doch dit neemt niet weg, dat aan den heer T li ij ssen onrecht is aangedaan. In 1913 is hem medegedeeld, dat alle dienstjaren medetellen en in 19.14, bij de vaststelling eener nieuwe verordening, stoort men zich daar niet meer aan. De heer HORN IX vraagt, of de heer Thijjssen thans een hooger salaris zou genieten, als in 1914 de nieuwe verordening niet was tot stand gekomen. De VOORZITTER antwoordt hierop ontkennend Door de nieuwe regeling is de heer T h ij s s e n we. in salaris vooruitgegaan, maar hij zou reeds aanstonds op het nieuwe maximum gekomen zijn, als in het overgangsartikel de bewuste bepaling niet was opge nomen. De heer HORNIX meent, dat dan het recht aan den kant van burgemeester en wethouders is. De heer OERUTTI geeft toe, dat het maximum niet hetzelfde is gebleven, doch meent, dat verzuimd is zulks in de overgangsbepaling te stipuleeren. Zonder verdere bedenking wordt alsnu be-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 121