9 MAART 1918. 151 De VOORZITTER wijst erop, dat als regel moet gelden, dat de directeur geene andere betrekking mag waarnemen. Als het betreft eene opdracht voor par ticulieren, zou de toestemming daarvoor altijd gewei gerd worden. Iets anders is het, als het aanvraag geldt voor andere gemeenten. Deze gemeente heeft zelf wel eens geprofiteerd van de diensten van een amb tenaar uit eene andere gemeente. Het zou dus niet billijk zijn, als die gemeente omgekeerd hier de diensten van een ambtenaar kwam vragen en daarop eene wei gering zou moeten volgen. Er is zelfs iets streelends in gelegen voor een ambtenaar, als hij eene opdracht krijgt van eene andere gemeente, om over zekere zaak advies te geven. De heer CERUTTI vreest meer. dat de kans bestaat, dat door het bekleeden van bijbetrekkingen het eigen werk eronder lijden zal. De heer LIJDSMAN meent, dat men toch vertrouwen moet stellen in het beleid van burgemeester en wet houders. De heer CERUTTI meent, dat bij hoofdambtenaren niet moest kunnen bestaan, dat zij nog bijbetrekkingen kunnen bekleeden. De heer BOSSERS vraagt, of onder de verbodsbe paling, dat de directeur geen bedrijf of bediening mag aanvaarden, ook begrepen is het zijn van commissaris of gedelegeerd commissaris van eene vennootschap of maatschappij. De VOORZITTER antwoordt hierop, dat het moeie- lijk is, dit in het algemeen te beoordeelen, doch dat burgemeester en wethouders daarvoor toestemming zullen kunnen geven. Naar aanleiding van het amendement van den heer Stulemeijer wijst spreker eropdat burgemeester en wethouders reeds gemotiveerd hebben, waarom zij de artikelen 2 en 4 gescheiden willen houden. Als op

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 151