9 MAART 1918 „heffing meer naar draagkracht te regelen. Wij tee- „kenen hierbij aan, dat naar de jongste gegevens .„iedere verhooging van den kinderaftrek met f 5. „per kind het totaal belastbaar inkomen vermindert „met f 37000. zoodat met het oog op de belas tingopbrengst die aftrek niet verder behoort te wor- „den opgevoerd. „III. Als grondslag van de heffing zijn genomen „„niet de aanslag in de Rijksinkomstenbelastiing doch „de regelen tot berekening van het inkomen zooals „de wet op die belasting stelt", hetgeen is bereikt „door zooveel mogelijk woordelijke overneming der „bedoelde regelen in de verordening. Met de wijzi gingen in die wet, gebracht bij de wet van 11 Januari „1918 (Stbl. Nr. 5), is daarbij rekening gehouden. „Om de voordeelen van aansluiting aan de Rjjks- „inkomenstenbeilasting geheel tot hun recht te doen „komen is het noodzakelijk, dat het belastingjaar der „gemeentelijke inkomstenbelasting gelijk loopt met dat „van de Rijksbelasting alzoo van 1 Mei tot 30 April. „De artt. 46 en 47 der heffingsverordening en art. 6 „der invorderingsverordening bevatten de noodige re geling ook voor het overgangstijdperk. „IV. Zooals het onder II hiervoor vermelde reeds „insluit, kan er niet aan gedacht worden de aftrek „voor kinderen te regelen op den voet als bij de „Rijksinkomstenbelasting is bepaald, omdat reeds >i> „het eerste gezicht duidelijk blijkt dat zulk eene re geling eene buitengewone stijging van het te heffen „percentage zou teweegbrengen. „V. Naar analogie van art. 82 der Wet op de „Inkomstenbelasting 1914 is in art. 32 der heffings- .verordening de mogelijkheid geopend om de te „te weinig geheven belasting te kunnen navorderen' De VOORZITTER, de verordening aan de orde stellende, vraagt of er leden zijn. die in aJlgemeene beschouwingen wensclien te treden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 161