9 MAART 1918.
165
houden met
wet in voorbereiding op de forensenbelasting en da:
zullen de forensen heel wat meer moeten betalen dai
thans. Bij de rijksbelastingen bestaat ook progressie.
De VOORZITTER wijst erop, dat aanvankelijk het
voornemen bestond eene progressieve heffing voor te
stellen. De becijferingen waren echter van dien aard,
dat het niet mogelijk was. daaraan te voldoen. Me?
moest beginnen met een percentage van 4 en opklim
mende tot 7% Dat klinkt naar buiten. Bovendien
liggen we hier midden in gemeenten, waar de inwo
ners weinig of geen belasting hebben te betalen.
Bij de becijferingen is vastgehouden aan het belast
baar inkomen van 1916, dat volgens de kohieren 5%
millioen bedroeg. Dit is in 1917 wel tot 61/ millioen
gestegen en misschien is het- in 1918 nog grooter, doch
wanneer normale toestanden terugkeeren, is het zeer
goed mogelijk, dat het belastbaar inkomen weer dalen
zal. Daarom was het niet - gewenscht, dat men zich
ging baseeren op cijfers, die geen voldoenden houvast
geven.
De opmerking is ook gemaakt, dat progressie eer
argument is voor annexatie. Spreker meent, dat di
niet het geval kan zijn. Eerst als de annexatie er is,
kan overwogen worden, of men tot de invoering van
het progressief stelsel zal overgaan.
Dat bij de rijksbelastingen ook progressie bestaat,
is geen reden om die bij de gemeentebelastingen in te
voeren. De rijksbelastingen zijn over het heele land
gelijk. Evenmin kan men deze gemeente vergelijken
met anderen, waar de vrees voor uittocht niet bestaat.
De heer CERÜTTI meent, dat, wanneer enkelen de
gemeente ter wille van de belasting verlaten zullen,
er toch weer andere kapitaalkrachtigen voor in de
plaats zullen komen. Spreker vraagt, of het wel eerlijk
is tegenover de kleine menschen, om de mogelijkheid
van een uittocht van enkele grooten tegen hen uit te
spelen. Spreker vindt het wel jammer, dat bij de be-