9 MAART 1918. 167 van zijn ouders leeft, wel belastingplichtig is en een minderjarige niet. De VOORZITTER antwoordt hierop bevestigend Het artikel is aldus overgenomen van de wet op de rijksinkomstenbelasting. De heer HORNIX vraagt, wanneer een vader aan zijn zoon die buitenshuis maar in dezelfde gemeente woont, eene uitkeering doet, of beiden dan voor het zelfde inkomen moeten betalen. In dat geval moet er tweemaal belasting betaald worden. De VOORZITTER zegt, dat hierop geene uitzon dering wordt gemaakt. De heer CERUTTI meent, dat in de bestaande verordening de bepaling voorkomt, dat de uitkeering door den vader mag worden afgetrokken, wanneer zijn kind eveneens in de gemeente woont. Spreker zon die bepaling uit de bestaande verordening willen overnemen. De VOORZITTER wijst er nogmaals op, dat het artikel gelijkluidend is aan de wet op de inkomsten belasting. In art. 11 wordt bovendien gezegd, dat minderjarigen in dat geval niet behoeven te betalen van hetgeen zij van hunne ouders ontvangen meer derjarigen dus wel. Het artikel wordt hierop goedgekeurd. De artikelen 6 tot en met 10 worden eveneens zonder bedenking goedgekeurd. Bij de behandeling van artikel 11 licht de heer CERI TTI een amendement toe, om sub d van dat artikel te laten vervallen. De heer SMITS meent, dat het bezwaar van den heer Cerutti ondervangen wordt door de uitdruk king aan het slot van de bewuste bepaling anders dan in de uitoefening van een bedrijf.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 167