181 9 MAART 1918. De heer STULEME1JER meent, dat de zaak thans voldoende is toegelicht. De heer Z ij 1 m a n s heeft grieven naar voren gebracht, waarop door den heer Cramerus is geantwoord. Het is thans aan den raad om uit te maken, of hij voldoende is ingelicht en of hij het noodig acht, op deze zaak verder in te gaan. Van het recht, dat de heer Z ii 1 m a n s meent te hebben, zou anders ieder lid gebruik kunnen maken, om op die manier alles zoolang mogelijk aan te houden. De lieer ZIJLMANS zegt, dat hij enkel gevraagd heeft, of de brief van den wethouder Cramer u s het antwoord is van burgemeester en wethouders. Spreker meent toch de gelegenheid te moeten hebben, om op het gegeven antwoord nader terug te komen. De heer BOGAARDT sluit zich aan bij het betoog van den heer Stulemeijer. Ieder raadslid heeft voorzeker het recht eene interpellatie te houden en vragen te richten tot burgemeester en wethouders. Van het oogenblik echter, dat de interpellatie is in gediend, is zij niet meer het eigendom van den in- terpellant maar van den raadSpreker heeft jde stukken ingezien de beschuldiging bevatte ernstige grieven, waarop afdoende is geantwoord. Spreker is er dus voor, om de zaak nog dezen avond af te handelen. De heer SMITS meent, dat de zaak is geloopen, zooals dat moet gaan. De heer Zijl mans heeft schriftelijk de vragen gesteld burgemeester en wet houders hebben daarop schriftelijk geantwoord en als de heer Z ij 1 m a n s daarop wil terugkomen, kan hij dat schriftelijk doen en kan het stuk op de leeskamer worden gelegd ter visie van de leden. De heer CERUTTI meent, dat de interpellatie niet afgeloopen, voordat de interpellant daarop gcant woord heeft. Deze moet zich kunnen verdedigen. Uit differentie tegenover het lid. dat de vragen heeft ge beld, is spreker ervoor, om de zaak aan te houden. is

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 181