192 9 MAART 1918. „Raad zich heeft te stellen, van belang is, al zijn wij „het over de bedragen der loonen eens. „B. en W. en de Commissie zeggen, dat zij zich „op het standpunt plaatsen, dat de loonen moeten zijn als van de particulieren in de Gemeente, mits die „loonen aan redelijke eischen voldoen. En de Com- missie laat er dadelijk op volgen, wat zij onder die „redelijke eischen verstaat. ,.B. en W. laten echter op de eerste zinsnede volgen „„Het standpunt, dat de gemeente het voorbeeld moet „geven, of dat zij meer moet betalen dan heit normaal „ter plaatse geldende loon. kunnen wij niet deelen." „En hier is de Commissie, althans ik, het niet met „B. en W. eens. „Het door de Commissie gemaakte voorbehoud der „redelijke eischen had juist tot doel te voorkomen, „te zeggen, dat de gemeente te lage loonen zou mogen „hetalen, indien de particulieren ter plaatse dit ook „zouden doen. „En in dit verband sprak de Commissie van „mo- „del-werkgeefster". De gemeente mag niet te lage „loonen betalen, omdat de standaardlqonen te laag „zijn. In dit verband zou ik ook wel B. en W. mogen „verwijzen, naar hetgeen dienaangaande in de Ency cliek Rerum Novarum wordt gezegd. „V. Wat heeft de Commissie bedoeld met te zeggen: „Deze loonen zullen aan redelijke eischen voldoen, „indien rekening gehouden wordt met het feit, dat „den werkman geen ander middel van levensonderhoud „ten dienste staat dan de opbrengst van zijn arbeid. „Niets anders, dan hetgeen ook zoo duidelijk inde „Encycliek Rerum Novarum te lezen staat, dat het „loon zoodanig moet zijn, dat een werkman met een „normaal gezin behoorlijk daarvan kan leven. „En het beroep van B. en W. op het productief „maken van zijn arbeid bij anderen gaat niet op, „omdat dit den Gemeentewerkman in het algemeen „verboden is. „En het beroep, dat hij zijn arbeid bij zich zelf

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 192