9 MAART 1918. 193 ,.nog kan productief maken evenmin, omdat na een ,,10-urjgen arbeidsdag geen gelegenheid daarvoor „overblijft. „Trouwens, dit geven B. en W. feitelijk zelf meer ..toe door te zeggen ..Daarmede (d i met dien arbeid bij anderen) mag o i. geen rekening gehouden worden. ..Welk verschil nu in de stelling der Commissie en „die van B en W. is. blijft mij duister. B en W. verwerpen toch. wanneer ik het antwoord „goed begrijp, alle zuiver-economische loon-theorieën „en hangen met de Commissie de Etische loon-theorie „aan. „VI. Een gedeelte van het Rapport der Commissie „schijnt B. en W. onduidelijk te zijn geweest, n.m. „waar gesproken wordt van de twee factoren, die do „hoogte van het loon bepalen n.m. de levensbe- „noodigdheden en de levensbehoeften. „Beter ware het misschien geweest te spreken van: „eerste levensbenoodigdheden. „De schuld hiervoor is misschien aan de Commissie, „omdat zij misschien ten onrechte in een overigens „zoo practiscli rapport een academisch betoog heeft „opgezet. „In het gewone Ilollandsch mag er geen noemens waard verschil zijn tusschen levensbenoo- „digd heden en levensbehoeften in de „economie wordt daar echter wel een essentieel verschil „gemaakt Onder de levensbenoodigdheden wordt ver staan, hetgeen de mensch hoog nooclig heeft om te „leven. Onder verdere levensbehoeften wordt ver „staan, datgene, dat de mensch misschien nog wel „ontberen kan, doch behoeft om zijn leven te ver- Draaien. het leven te veraangenamen. „Dr. Hettinga-Tromp in zijn overzicht omtrent de „tot standkoming van het Amsterdamsch Werklieden- „reglement, maakt o.a. deze onderscheiding. Ook Prof. „Aengenendt in zijn prae-advies uitgebracht voor de „Vereeniging voor de Staathuishoudkunde over de „vraag Welke behoort de algemeene grondslag te '•ziju der loonbepaling

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 193