210 9 MAART 1918. De heer CRAMERUS deelt mede, dat hij behoort tot de meerderheid in het college van burgemeester en wethouders, die is tegen toekenning van kindertoeslag. Het loon aan een werkman toe te kennen moet zijn een familieloon, dus een loon, voldoende voor een normaal gezin. Met een kindertoeslag toegevoegd aan een duurtetoeslag, zoolang de buitengewone omstan digheden duren, kan hij zich volkomen vereenigen, omdat een duurtetoeslag dient tot verzachting van den druk der tijden, die toch in de groote gezinnen het zwaarst wordt gevoeld. Het toekennen van een per manenten kindertoeslag acht hij echter niet wenschelijk. Wanneer de gemeente dit laatste doet, zullen na tuurlijk de particuliere werkgevers, zij het ook met tegenzin, volgen. Hiervan zullen echter juist de werk lieden met groote gezinnen de dupe worden. Ook is spreker van meening. dat, indien aan werk lieden en politieagenten kindertoeslag wordt toegekend, dit ook zal moeten geschieden aan ambtenaren en beambten. Hij kan niet begrijpen waarom juist aan personeel in overheidsdienst kindertoeslag moet worden toege kend. Een neringdoende b.v. kan toch de prijzen zijner artikelen niet verhoogen omdat hij een groot gezin heeft. In de praktijk zullen er zich ongetwijfeld moeielijk- heden voordoen. Een groot motief tegen kindertoeslag is ook nog, dat bij vele werklieden de lust om hunne capaciteiten te vergrooten en daardoor in eene hoogere klasse te worden geplaatst, zal gaan ontbreken, omdat men er zeker van is, dat bij vergrooting van het gezin ook de inkomsten zullen vermeerderen. Dit laatste is juist niet in het belang der gemeente. Ook de werklieden en politie agenten zelf zijn niet gesteld op kindertoeslag, zooals nog blijkt uit eene memorie van toelichting, welke door de politieagenten- vereeniging aan haar adres om salarisverhooging is toegevoegd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 210