2 APRIL 1918.
249
zich op een verkeerd standpunt plaatst. De aandeel
houders hebben eene zékere som te deelen. Aangeno
men, dat daarin begrepen is een bedrag als oorlogs
winst, dan hebben de aandeelhouders daarvoor toch
indirect ook belasting betaald
De heer BOGAARDT meent, dat de kwestie alleen
hierom gaat, dat het Rijk geld noodig heeft voor
verschillende crisismaatregelen. De gemeente kan het
zelfde zeggen. Nu is er volstrekt geen onbillijkheid
in gelegen, dat die buitengewone uitgaven worden
verhaald op hen, die in deze tijden ook buitengewone
winsten maken. De gemeenteambtenaren kunnen in
zage krijgen van de rijkskohieren, zoodat de gemeenie
hierdoor alle noodige gegevens erlangt.
De heer CRAMERUS wijst erop, dat een aandeel
houder in eene naamlooze vennootschap het dividend
krijgt uitbetaald na aftrek van de oorlogswinstbelas
ting. Nu zou het onbillijk zijn, dat zoo iemand van
een bedrag, dat hij niet uitgekeerd krijgt, nog be
lasting moet betalen.
De VOORZITTER ziet niet in, waarom juist deze
belasting wel, en andere niet zouden mogen afgetrok
ken worden.
De heer FEBER zou allereerst in beginsel willen
uitgemaakt zien, of de oorlogswinstbelasting al dan
niet mag worden afgetrokken en dan de redactie ervan
aan burgemeester en wethouders willen overlaten.
Het voorstel van den heer FEBER. om in beginsel
te besluiten, dat de oorlogswinstbelasting mag worden
afgetrokken, wordt hierop in stemming gebracht en
aangenomen met 12 tegen 8 stemmen.
Voor stemden de heeren Z ij 1 m a n s, K 1 u f t.
c e r u 11 i, B o s s e r s, Smits, Cramerus,