2 APRIL 1918. 255 De lieer FEBER vraagt, of gedeputeerde staten hier tegen geen bedenking zullen hebben. De VOORZITTER meent, dat dit niet het geval zal zijn. De heer CRAMERUS wijst erop, dat op 31 December 1916 nog niet bekend was het 1/10 in het nadeelig verschil, dat aan het Rijk moet worden afgedragen. Deze bijdrage is eerst in Januari of Februari bekend geworden. Spreker meent, dat er dus te meer aanlei ding bestaat, om dc verantwoording in de rekening van 1917 tè brengen. De heer FEBER meent, dat ook op 31 December 1917 nog niet alle verschuldigde bij(dragen aan het Rijk over dat jaar zullen 'bekend zijn. Hoe zal men dan handelen. De heer CRAMERUS zegt, dat men dan in ieder geval een bas's heelt, in verhouding tot do bijdragen in vorige maanden. De bijdrage over de laatste maand kan dan geschat worden. De heer ook geen zuiver geeft. constateert, beeld van den dat de rekemng dan werkeliikcn toestand De heer ZIJLMANS zegt. dat hij behoort tot de minderheid der commissie van onderzoek, die geene vrijheid kon vinden, den raad te adviseeren deze re kening goed te keuren. Spreker verwondert er zich over. dat de stukken van het levensmiddel embed rijf nu zoo opeens voor den dag zijn gekomen. Waar zijn die stukken zoo gauw vandaan gekomen en nog wel geviseerd door den accountant N ij s t, vraagt spre ker. Zooals de rekening thans is opgemaakt, kan de raad haar niet goedkeuren, omdat zij in strijd is met de wet en de provinciale voorschriften. De wet vor dert. dat de rekening moet bevatten alle ontvangsten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 255