256 APRIL 1918. en uitgaven over hot betrokken dienstjaar. Aan burge meester en wethouders kan dus geen décharge worden verleend. Spreker geeft toe. dat het levensmi<d|delen- bedrijf in October een afzonderlijk bedrijf i$i geworden, zoodat de ontvangsten en uitgaven van dat tijdstip at niet meer door de gemeente-rekening behoefden te loo- pen, maar de cijfers van het bedrijf hadden toch in de rekening verwerkt moeten zijn. De VOORZITTER vindt het zeer begrijpelijk, dat de heer Z ij 1 m a n s verwonderd is, dat de stukken van het levensmifdde'enbedrijf plotseling voor den dag zijn gekomen. Die stukken waren zoek geraakt en geen der ambtenaren van het levensmidldelenbedrijf kon eenige aanwijzing doen, waar ze gebleven waren. Ze waren zoo goed opgeborgen dat zeniet te'vinden waren. De heer Cramer us heeft zich toen in verbin ding geste'd met den heer van der Meer, die altijd beweerd had, dat de stukken er waren, met het resul taat, dat toen het dossier gevonden is, waar de stuk ken in waren. De heer N ij s t heeft die stukken ge viseerd, doch in het verslag van den heer Nijst wordt ook niet gezegd, dat de stukken er niet waren. Gebleken is dus, dat deze administratie in orde was en gaarne neemt spreker nu deze gelegenheid te haat, om terug te nemen het afkeurend oordeel, dat burge meester en wethouders in dit opzicht indertijd over den heer van der Meer hebben uilgesproken. De heer ZIJLMANS dankt voor deze inlichtingen, doch meent hieruit te moeten afleiden, dat aan het rapport van den heer N ij s t niet veel waarde is te hechten. De VOORZITTER herhaalt, dat de heer Nijst nooit gezegd heeft, dat de stukken er niet waren. De heer ZIJLMANS zegt, dat het hem ook genoe gen heeft gedaan te mogen vernemen, dat de heer van der Meer ten onrechte is aangevallen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 256