261 2 APRIL 1918. „Bij de behandeling van de „Loonregeling der „werklieden" en de „Salarisregeling van het politie personeel" in Uwe vergadering van 9 Maart j.l. „werd uitdrukkelijk de wensch naar voren gebracht „om deze regelingen te doen ingaan op 1 Januari 1918- „Aangezien echter aan het toekennen van terugwer kende kracht aan dergelijke regelingen vele bezwaren „zijn verbonden en de noodige tijd zou ontbreken voor „de voorbereiding der invoering daarvan, hebben wij „gemeend aan Uwen Raad te moeten voorstellen den „datum van ingang der genoemde regelingen te be- „bepalen op 1 Juli 1918. „Wij zijn echter van meening. dat het betrokken „personeel hiervan geen schade mag ondervinden. Dit „kan echter worden voorkomen door aan dat perso- „neel in den vorm eener extra uitkeering uit te be- talen het bedrag, dat zij méér aan loon of bezoldi ging zouden hebben ontvangen indien de nieuwe „loon- en salarisregelingen op 1 Januari 1918 in „werking waren getreden. Het is echter wensehclijk te „bepalen dat de personen, die vóór 1 April 1918 den „gemeente-dienst hebben verlaten, niet voor deze extra- „uitkeering in aanmerking komen. „Wij hebben de eer Uwen Raad derhalve voor te „stellen te besluiten als volgt Aan de op 1 April 1918 in dienst der gemeente „zijnde werklieden, op wie van toepassing is de heden „vastgestelde „Loonregeling voor de werklieden in „directen dienst der gemeente Breda'zal eene extra „uitkeering worden uitbetaald ten bedrage van het „verschil, tusschen het totale weekloon (zonder duurte- „bijslag) door hen genoten van 1 Januari 1918 tot en „met 30 Juni 1918 en het bedrag dat door hen gedu- .rende dat tijdvak zou zijn genoten (zonder duurte nen kinderbijslag), indien de bovengenoemde nieuwe „loonregeling op 1 Januari 1918 in werking ware „getreden Aan de op 1 April 1918 in dienst der gemeente „zijnde politie-ambtenaren en beambten, bedoeld in de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 261