28 JANUARI 1918.
25
dat de menschen in zulke huizen moeten wonen. Ze
zien er allertreurigst uit.
De VOORZITTER zegt, dat burgemeester en wet
houders in 1917 de eigenaren hebben aangeschreven
tot het aanbrengen der noodige verbeteringen Aan
die aanschrijving is geen gevolg gegeven en nu be
paalt de woningwet, dat in zoo'n geval de onbewoon
baarverklaring moet worden uitgesproken.
In dat besluit ligt echter niet opgesloten, dat de
woningen binnen den gestelden termijn moeten worden
ontruimd. De eigenaren kunnen verlenging van dien
termijn vragen, wanneer de omstandigheden daartoe
aanleiding geven.
Als de woningen echter van dien aard zijn, zooals
de heer Kanters ze afschildert, dan zou het welli ht
gewenscht kunnen zijn, dat de ontruimingstermijn
niet werd verlengd.
De heer KLUFT meent, dat de heer Kanters
op dat gebied nog niet veel gezien heeft, als hij
beweert, dat de woningen slecht zijn.
De heer FEBER wenscht er de aandacht op te
vestigen, dat, als straks een voorstel komt om den
termijn van ontruiming te verlengen, daardoor de
aansprakelijkheid voor de huiseigenaren niet ophoudt.
Deze blijven bij een ongeval civielrechtelijk aanspra
kelijk. In verband met hetgeen door den heer Kluft
hieromtrent is gezegd, meent spreker dit even in het
midden te moeten brengen.