2 APRIL lyio. 268 Mijne vragen over aardappelen in de raadsverga- „deripg a'an 22 December 1.1. Avaren gericht aan het „College van Burgemeesier en Wethouders en niet tot ,,één oi meer leden van dat College. Nimmer heb ik „den naam A'an één der leden van dat College bij mijn „vragen genoemd, ook op 29 December 1.1. niet. Ik „mocht dus daarop verwachten een antwoord a'an het College en niet van den Wethouder Cramerus „Nu is het altijd de gewoonte geweest, dat de Voor zitter, bij de beantwoording \Tan vragen over distri- „butiezaken, het woord daartoe gaf aan den Wek „houder voor de distributie. „Dit is ook geschied op 29 December 1917 en daarom mocht en kon het antwoord van den heer Cramerus ..niet anders worden aangezien en opgevat alsi het „antwoord van het College en niet als van den Wet- houder, den heer Cramerus persoonlijk. „Dat zullen zeker allen met mij gedaan hebben „daarvan ben ik vast overtuigd. In ieder geval aviis „het noodig geweest, dat, hetzij door den heer Cra- ,.merus zelf, hetzij door den Voorzitter toen dadelijk „was geconstateerd geworden dat de heer Cramerus „voor zoover het niet mijne vragen betrof, voor zich .alleen sprak en niet namens het College. „Dat dit niet gebeurd is, gaf mij het volle recht „om aan te nemen, dat de heer Cramerus sprak „namens het College. Dat was geen veronderstellingj „het is een feit, dat niet is Aveg te redeneeren. „Niettemin neem ik de verklaringen sub le. en 2e. „in het antwoord van den Voorzitter gaarne aan. „en condtateer dus, dat de heer Cramerus op 29 „December 1917, voor zoover het niet de aardappelen I, .betrof, niet heelt gesproken namens Burgemeester en „Wethouders en dat de Voorzitter niet vooraf op de „hoogte was van hetgeen de Wethouder toen heelt „voorgelezen. Maar het is me onbegrijpelijk dat daarin ..niet terstond opgevallen is het beleedigend karakter „tegenover een raadslid dat van zijn interpellatie-recht „een geheel correct gebruik maakt.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 268