2 APRIL 1918. 269 „Ik vraag mi] af wanneer een raadslid door een „lid van 't Dagelijksch Bestuur Avordt Amrweten o.a. „dat de interpellate haar ontstaan dankt aan politieke „beweegredenen, dat het lid Avel tijd heeft Amor on derzoek A"an nietige zaken maar niet om het algemeen „belang te behartigen door aan t commissiewerk deel „te nemen, of dat geen beleediging is en als het dat „niet is, wat dan wel beleedigen is. Ik kreeg niet „later dien onaangenamen indruk er van maar had „dien dadelijk en heb dien nog. Ik ben er toen niet „op ingegaan omdat ik in de eerste plaats het ge- „beurde nog eens rustig Avilde overwegen en in de „tweede plaats omdat ik in een verder scherp debat „op dat oogenblik geen lust had. En van mij, die „Aveken en maanden wachten kan vooraleer er antAvoord „van het College komt op „kan niet geëiselit worden. „voorbereiding antAvoord. „Het ligt niet op mijn weg „handeld moet worden tegen „Wethouder Cramerus. „In de daarop volgende raadsvergadering van 28 „Jan. j.l. kon de heer Cramerus aan ondergeteekende „toevoegen „dat het beter was geweest, dat hij zijn „aardappelziekte had ach'erwege gelaten" zonder dat „de Voorzitter op deze op zijn minst ongepaste uit drukking cenigc aanmerking maakte. „Mag een lid van het Dagelijksch Bestuur tegen- „over een correcte interpellatie zich dan maar alles „veroorloven „Is de Voorzitter er niet om de leden tegen dergc- „lijke beleedigende en onparlementaire uitdrukkingen „te beschermen Met den Voorzitter kan ik het niet eens zijn, dat „ik op de beleediging door den heer Cramerus dadelijk „zijn aandacht had moeten vestigen. Ik ben van oor deel, dat het beter is zulks te doen na kalm beraad „en nadat er gelegenheid tot herstel is geweest. Awagen door mij gesteld, dat ik terstond en zonder aan te geven hoe ge- het optreden van den

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 269