11 MEI 1918
333
De lieer ZIJLMANS zegt dat hii geen enkel bewijs
van schuld van den beer van der Laan heeft
kunnen ontdekken. Hij is van meening, dat hier toe
kenning eener gratificatie behoort te geschieden, om
dat de bezoldiging ad f 80.per maand veel te laag
is geweest.
De heer GRU1JS deelt mede, dat hij zal stemmen
tegen het prae advies van burgemeester en •wethouders'.
De heer KANTERS zegt, dat hij zal stemmen vóór
liet prae-advies, omdat hij het afkeurenswaardig acht
eene gratificatie toe te kennen aan een ambtenaar, die
niet geschroomd zou hebben bedragen aan te nemen,
als in de stukken zijn genoemd, voor diensten aan
eene firma bewezen.
De heer VAN DEN BIGGELAAR herinnert zich
als lid der commissie van bijstand in het beheer van
het levensmiddelenbedrijf, dat deze commissie unaniem
van oordeel was, dat de heer van der Laan geene
grati icatie verdiende. Hij begrijpt daarom niet, dat
eenige leden dier commissie thans van meening ver
anderd blijken.
De heer BOSSERS zegt, dat de heer Cramerus
indertijd zelf heeft verklaard, dat hij over het werk
van den heer van der Laan zeer tevreden was.
De heer HORNIX deelt mede, dat hij indertijd als
lid van de Commissie van bijstand in het beheer van
het levensmiddelenbedrijf ook tegen inwilliging van
het verzoek van den heer van der Laan heeft
gestemd, doch dat liij van mecning is veranderd sedert
hii beter op de hoogte van de zaken is gesteld.
De heer STULEMEIJER stelt de vraag, wie de
aangewezen mcnschen zijn om te beoordeelen of de
heer van der Laan eene gratificatie heeft ver
diend. Het antwoord liieron kan niet anders luiden
dan burgemeester en wethouders en de commissie voor
het levensmiddelenbedrijf Dan is er nog een rapport