11 MEI 1918. 349 De VOORZITTER betwijfelt of de Baroniesche lien- gelaarsvereeniging wel dezelfde pacht zal betalen, aangezien het vischwater, hetwelk door van der P 1 u ij' m indertijd reeds te duur werd gepacht, in het eerste pacbtjaar zóó is a Vevisoht, dat de waarde daar van zeer is verminderd. Het vischwater zou echter, nadat de wed. van der P 1 u ij m is ontslagen van hare pacht, opnieuw in het openbaar kunnen worden verpacht, indien de onderhandelingen met den henge- laarsbond zouden mislukken. De heer FEBER acht het gemeentebelang in deze zaak niet genoeg gediend. Hij zou eerst van de hen- gefaairsvereeniging een behoorlijken prijs bedingen en eerst daarna de wed. van der P 1 u iij m van hare pacht ontslaan. De heer KLUFT zegt, dat vroeger het vischwater om deze stad overbevolkt was. Nu echter het water zoodanig is afgevisclit, dat daardoor de waarde zeer is verminderd, vraagt men ontheffing van de pacht. De hengelaarsbond heelt de visch in de singels ge kweekt, terwijl men het vischwater ging verpachten aan van der P 1 u ij m. De heer VAN IERSEL is van meening. dat de hen gelaarsbond geen visch kweekt in de singels, doch deze eruit haalt. De heer BOGMANS meent te weten, dat er voor het vischwater nog meerdere liefhebbers zijn. Indien tot eene openbare verpachting wordt overgegaan, zullen zij wel komen opdagen. De heer BOGAARDT merkt op, dat hij het vorig jaar reeds heeft aangedrongen op eene verpachting van het vischwater aan den hengelaarsibond, daar de visch anders uitgemoord zou worden. Uitstel zou meer en meer nadeel brengen en dit is nu gebleken. Hier omtrent verwijst hij naar het door den Inspecteur der

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 349