11 MEI 1918.
363
geworden. Hij heeft echter die advertentie nagelezen,
doch heeft daarin niets onbehoorlijks kunnen ontdek
ken. Hij kan er geen misdrijf in zien ails men aan
zijn klanten zegt, dat men geen vleesch zal leveren.
De heer CRAMERUS bevestigt nog uitdrukkelijk,
dat er geen sprake van is. dat er dood vee in de
consumptie zou ziin gebracht.
De heer FEBER heeft vernomen, dat ook de ge
meente Goes eene zending kalveren heeft gewegerd.
En ook hier staat duidelijk in de advertentie van de
slagers, dat er doode kalveren ziin aangevoerd. Hij
kan geen enkelen grond vinden om de uitsluiting dei-
slagers te handhaven en stelt dus voor. deze in te
trekken.
De heer HORNIX wenscht er nog de aandacht op
te vestigen, dat door dezen maatregel het publ;ek is
gedupeerd geweest Dit is nog duideiifk bewezen bij
de laatste distributie van varkensvleesch. Hij steunt
derhalve het voorstel van den heer F e b e r, 0111 ter-
wille van het publiek de straf in te trekken.
De heer CRAMERUS meent, dat er genoeg slagers
overb'ijven om het publiek behoorliik te bedienen.
Wanneer een bakker wordt uitgesloten door den Haag,
dan wordt dit ook niet, terwille van de klanten in
getrokken.
De heer MOLL heeft nog hedenmiddag in de boter-
hal geconstateerd, dat hij de distributie van paarden-
vleeseh door een slager een stuk werd weggestopt, n
een mand, om het mee naar huis te nemen. Hij! moest
zelfs door den keurmeester tweemaal gedwongen wor
den, om dit vleesch aan het publiek te verkoopen.
Spreker voelt er veel voor, om de slagers niet ter-
wille te ziin, maar zou hun het vleesch in de boter-
hal onder controle willen dQen verkoopen.