8 JUNI 1918.
387
(Spreker leest den brief voor).
Dan heb ik nog een brief want hier is ook naar
voren gebracht, dat die menschen niet gereclameerd
hebben. Mij 's het tegengestelde beweerd, mij is wel
degelijk beweerd, dat op die menschen een zekere
pressie nis het ware uitgeoefend is. Die menschen zijn
bang geweest dat ze vandaag of morgen door het
Levensmid delenbedrijf, een bedrijf, dat, zooals we al
lemaal weten, in dezen tijd heel veel te zeggen heeft,
en heel wat zich aanmatigt, terecht of ten onrechte,
die menschen zijn daar bang voor geworden en hebben
gedacht kijk eens we zouden misschien uitgesloten
worden ik kan mij dat best voorstellen van die
menschen, maar ze hebben wel degelijk klachten. Ze
zijn ook bij den heer van den Biggelaar ge
weest, die is geloof ik hoofd van de Hanze.
En de heer van den Biggelaar was tevens lid
van de Commissie van Bijstand van het Levensmid-
delenbedrijf, me dunkt dat ze daar aan een heel goed
adres waren. Ik heb hier een brief liggen, welke brief
door spreker wordt voorgelezen.
Me dunkt, dat bewijst nl., dat de menschen er abso
luut geen genoegen mede genomen hebben. Buitendien,
laten wre eens aannemen, dat ze er genoegen mee zou
den genomen hebben, dan was het nog in strijd met
de voorschriften en dat mocht toch niet. Mij persoon
lijk is in den Haag gezegd en nu kan de Heer
Cramerus het tegendeel beweren dat de men
schen recht hebben op teruggave van het geld en ik
meen dat dat is geweest nadat de heer Cramerus
in den Haag geweest is.
De heer CRAMERUS Uit den eerst voorgelezen
br;ef van den heer Z ij 1 m a n s blijkt maar al te zeer
dat mijn meening volkomen juist geweest is, dat de
zaak verkeerd in den Haag is voorgesteld. Ik begrijp
niet hoe de heer Z ij 1 m a n s een dergelijke brief voor
kan lezen, die zoo absoluut is in het nadeel vande