8 JUNI 1918.
389
de zaak door de heeren Bossers en Zijlmans
aanhangig gemaakt is.
De heer ZIJLMANS Wat de heer Cramerus
daar zegt of die brief vroeger of later gekomen is, ik
weet het niet uit mijn hoofd, maar het doet niets ter
zake. Zooals reeds gezegd neem eens aan, dat de
mensehen er genoegen mee genomen hebben (maar ze
hebben me positief beweerd, dat ze er nooit genoegen
mee genomen hebben en nooit zullen nemen) ze
hebben recht ik zeg het met allen ernst de heeren
moeten het weten, ik wasch mijn handen in onschuld,
de menschen hebben recht het geld terug te ont
vangen en nu kan de heer Cramerus de zaak
voorstellen, zooals de heer Cramerus wenscht, hij
kan zeggen, er is nooit terugbetaald aan den anderen
kant dekt hij zich zelf ook weer, door te zeggen
zoolang mij heugt, is er nooit terugbetaald.
De wethouder CRAMERUS Dat zeg ik niet.
De heer ZIJLMANS Pardon, mijnheer, ben ik aan
het woord of ben ik niet aan het woord
De wethouder CRAMERUS Maar ik lieg niet
De heer ZIJLMANS Dat staat nog te bezien. De
kwestie is deze, mijnheer de Voorzitter Er is ge
handeld in strijd met de voorschriften en nu kan men
de zaak wenden of draaien, zoo men wil, dat is een
feit, en dat mag niet en nu moeten de heeren Raads
leden doen wat ze willen, ik zeg dat de menschen
recht hebben op terugbetaling.
De heer STULEME1JER Ik zou nog twee dingen
naar voren willen brengen. In de eerste plaats, dat
de heer Z ij 1 m a n s gezegd heeft, dat ze wel ge
klaagd hebben en dat heeft willen bewijzen met een
taief, die is ingekomen, nadat de zaak hier naar voren
ls gebracht, dus een bewijs, dat niets beteekent, waar
we niets mee te maken hebben. Uit dien brief blijkt
ln t geheel niet, dat de menschen van te voren hebben