8 JUNI 1918. 397 „komst als in die van vertrek als belastingplichtig „wordt aangemerkt, hetgeen niet billijk is te achten. „Deze leemte in de wet meenden wij te kunnen „ondervangen door toevoeging van de thans gewraakte „zinsnede aan art. 27. ,.Nu tegen die toevoeging bezwaar bestaat, stellen „wij U voor, de betrokken zinsnede te laten vervallen. „Art. 32. In den geleidebrief ter inzending van „de belastingvei ordening aan gedeputeerde staten „wezen wij er dat college op, dat art. 32 door U zoo- danig was geinternreteerd, dat de navordering voor de eerste maal zal worden toegepast over het jaar „1918, hetgeen dus medebrengt, dat navordering over „1915, 1916 en 1917 is uitgesloten. „Gedeputeerde staten achten het gewenseht, dat deze „interpretatie in de verordening wordt vastgelegd. „Indien de raad haar derhalve wenscht te, hand haven, geven wij U in overweging tusschen de „artikelen 46 en 47 in te lassclien een nieuw artikel „luidende „Artikel 32 zal voor het eerst worden toegepast „over het belastingjaar 1918." „Wij mogen echter niet nalaten, hierbij onder Uwe „aandacht te brengen, dat handhaving dier interpre tatie blijkens gegevens, welke thans onder onze be- „rusting zijn voor de gemeentekas een schadepost be- „teekent, welke in de tien duizenden loopt. „A r t, 83 De hier gemaakte opmerking betreft „eene schrijffout, waaraan behoort te worden tegemoet „gekomen. „Art. 44. Terecht merken gedeputeerde staten op, „dat dit artikel niet onder hoofdstuk VI, maar onder „hoofdstuk VII (slot- en overgangsbepalingen) thuis „behoort. „Dit is ook onze bedoeling geweest, doch bij het „typen der verordening is het artikel abusief onder „hoofdstuk VI opgenomen. „Bij handhaving van het artikel geven wij U in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 397