400 8 JUNI 1918. belasting eerst te doen ingaan met ingang van 1 Ja nuari 1918 met mij zullen er ook andere leden van dit college van oordeel zijn geweest dat over de jaren 1915, 1916 en 1917 toch navordering zou plaats hebben, maar dan krachtens de vroegere verordening; dit bes'uit, dat dus dienen moest om de oorspronke lijke lezing der navordering te verduidelijken, blijkt nu aanleiding tc geven tot eene mijns inziens verkeerde interpretatie. Om deze nu te vermijden, stel ik voor de oorspronkelijke lezing van art. 32 te handhaven zonder toevoeging, waardoor dan van zelf de navor dering over 1915, 1916 en 1917 zal geschieden en wei naar de bepalingen der toen geldende verordening. De heer SMITS: Mijnheer de Voorzitter Ik geloof, dat de vorige spreker zich vergist er is vroeger nooi.t sprake geweest van navordering, dus toen kon er niet nagevorderd worden en dat is ook de be weegreden geweest waarom zij, die gepleit hebben ervoor, dat de navordering ingaan zou bij 1918, juist van meening waren, dat het niet mogelijk was, een nieuwe verordening in 't leven te roepen die terug werkende kracht had maar voor het oogenblik sta ik voor dit feit, dat het mij vreemd voorkomt, dat, waar gedeputeerde staten de verordening terugzenden, om een paar kleine foutjes goed te maken, daar een gretig gebruik van wordt gemaakt, om een eenmaal uitgesproken meening weer te herstellen. De heer STULEMEIJER Mijnheer de Voorzitter Ik ben het niet met den heer H o r n i x en in zoo verre met burgemeester en wethouders eens, dat er toch wel eenige wijziging is gekomen in den toestand. Vergis ik mij niet, dan is in de vergadering, waar de zaak behandeld is, de vraag gesteld, of bij de na vordering na aftrek van de oorlogswinst in die 3 jaren nadeel zou worden ondervonden, en toen is door U daarop geantwoord, mijnheer de Voorzitter daar heb ik geen gegevens voor, we kunnen dat niet beoor-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 400