28 JUNI 1918. 489 noeg heeft dat men die moet geven, wat hij npodig heeft om te leven, en dat dat onmogelijk een tegemoet koming kan zijn. Ofp grond dus, dat ik blij/ op het standpunt, dat de werkman en de kleinere ambtenaar eerder een tege moetkoming noodig heeft, dan de ambtenaar met grea ter salaris, blijf ik heel veel voelen voor een uniforme bijslagregeling. Het gaat er al'een maar om, welk be drag moet er worden gegeven Is het noodig, dat het bedrag, dat in Augustus is vastgesteld, wprdt aange houden of moet bet worden verhoogd En dan zou ik geneigd zijn aan te nemen, mijnheer de voorzitter! dat het bedrag eenigszins moet worden verhoogd. Trouwens, burgemeester en wethouders geven het aan, door nu te komen met een regeling, waarbij de totale bijslag meer wordt, dan de bijslag, die door den Raad is vastgesteld, uniform op f ICO en f 150. Ik zou alleen niet durven voorstellen op het oogenblik, wat het bedjrag zou moeten zijn, dat gegeven moet worden, en mij dunkt dat burgemeester en wethouders wanneer de Raad zioh uitspreekt voor een uniforme bijslagregeling, dat burgemeester en wethouders kun nen overwegen op welk bed,rag die bijslag moet wor den gesteld en misschien in een volgende Raadsver gadering komen met een voorstel, waarbij liet bedrag voor den unliformen bijslag wordt vastgesteld. De beer BOGAARDT Zooa's ik in eersten ter mijn heb meegedeeld, was het werkelijk mijn bedoe ling, dat men zou blijven in de lijn. die bij de tegen woordige regelin|g is aangenomen, het systeem van den uniformen bijslag. Ik heb dan ook aanglegeven de reden, waarom ik in afwiijking van het aangenomen beginsel heb gemeend, indien althans het voorstel van burgemeester en weihouders wordt aangenomen, dat het noodig zal zijn enkele posten om billiljkhefdsrfedenen te verhoogen, zoowel minima als maxima.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 489