492
28 JUNI 1918.
we vernomen van den heer Bogaard t, dat voor
iedereen de duurte van het leven minstens met 100
gestegen is. Wanneer dit het geval is, de heer
S t u 1 ei m e ij e r heeft gezegd het is niet zóó, het is
maar 50 of 60 bet kan me niet schelen, maar dan
blijkt daar toch volkomen uit dat die stijging voor
iedereen geldt en dan moeten we de menschen met een
hooger loon ook een hoogleren toeslag geven.
De heer M'OILL Ik kan mij niet vereenigien met
wat de heer B r o. o, s naar voren gebracht heeft be
treffende den duurtetoeslag. Meer voel ik voor de idee
van den heer S t u '1 e m e ij e r. Ik vrees ook, dat zij,
die de kleinste inkomens hebben, het meest eens toets,lag
noodig hebben. Wie een groeit inkomen heeft kan nog
bezuinigen op een en ander, wie een klein inkomen
heeft niet.
,'De heer GRUIJS Ik zou ook nog even den heer
Broos willen beantwoorden. De kwestie blijft voor
mij steeds opheffing van een noodtoestand en dan
meen. ik, dat die verhooging van de prijzen van klee
ding, voedpel ed., voor iedereen precies hetzelfde is,
zoowel voor armen als rijken ik zie het niet an
ders in. De eerste levensbehoeften, die zijn, zoo
veel duurder geworden, en om daaraan tegemoet te
komen wordt een bijslag gegeven.
De heer BROOS Ik wou den heer Gru ij s daar
op antwoorden, dat de eerste levensbehoeften voor
iemand met een hooger salaris betrekkelijk veel hoo
ger zijn, dan voor iemand met een gering salaris.
Een werkman, die een gewone kiel aanheeft, zal lang
die uitgaven niet maken voor zijn kleeding. dan een
ambtenaar, die publiek moet ontvangen en er steels
behoorlijk uit moet zien.
De heer CRAMERUS Het komt mij voor, dat bet
systeem, dat indertijd door den Raad is aangenomen,
slechts noodgedrongen is aangenomen. Ik herinner ine
heel goed de vergadering, waar het is aangenomen en