506
28 JUNI 1918.
laste van de staatsbegrooting of ten laste van nel
weduwen- en weezenfonds voor burgerlijke ambte-
naren.
.De verschuldigde pensioensbijdragen door deze
ambtenaren worden wel, evenals die van de onder-
wijzers blij het lager onderwijs, door de gemeente
„ingevorderd, maar aan het Rijlc verantwoord.
„Naar onze meening behoort deze categorie onder
„de rijks regeling te vallen en al moge het rijk liier-
,.jn te kort schieten, daarin kan voor de gemeente nog
„geen aanleiding bestaan, om te dien opzichte rege
lend op te treden.
„Als grondslag voor de berekening van dien tjoeslag
„behoort te gelden voor hen, die gepensionneerd zijn
„vóór 1 October 1913 het bedrag van het werkelijk
„genoten pensioen en voor hen, die na genoemden
„datum gepensionneerd zijn, de door de gemeente
„verschuldigde uitkeering ingevolge artikel 68 der
„pensioenwet voor de gemeente-ambtenaren., vermeer
derd met het bedrag, dat eventueel als aanvulllingp-
„pensioen >:s toegekend. Voor de weduwen van amb'.e-
naren, gepensionneerd na 1 October 1913, het bedrag
„van het werkelijk genoten pensioen.
„Hierdoor wordt voorkomen, dat de gemeente bijslag
„zou verleenen op pensioen, verkregen wegens elders
„bewezen diensten
„Ten slotte is nog de vraag gerezen, of de giemeente
„ook bijslag behoort te verleenen aan gewezen amb
tenaren, die vroegjer gedurende korter of langer tijd
„de gemeente gediend hebben, daarna in dienst van
„andere gemeenten zijn overgegaan en thans pensioen
„genieten, waarbij ook de eertijds aan Breda bewezen
„dienlsten met pensioen verglolden zijn.
„Hest wil ons voorkomen, dat aan zoodanige bepa
ling onoverkomelijke administratieve bezwaren ver
bonden zijn, zoodat wij opname daarvan ten zeerste
„moeten ontraden.