27 JULI 1918. 539 zijn. Den 9en Februari heeft cle Kamer van Koop handel aan de heeren bewijzen gevraagd, dat ze des kundigen zijn in assurantiezaken. Ik merk hierbij op, dat de heeren respectievelijk 30 en 10 jjaren in het asslurantievak werkzaam zijn. 14 Februari1, dus 5 diagen later, hebben adressanten eraan gevolg gegeven. 12 Maart vraagt de Kamer nog meer gegevens, ,,met vermelding van de laatste posten'", enz. 4 Mei zijn die vragen weer zoo goed mogelijk beantwoord en hebben de heeren verklaringen van de Mii'. ,,De Ne derlanden!overgelegd, die zeer ten hunnen gunste luidden. 27 Mei worden weer tal van vragen gesteld en is men zelfs zoover gegaan, mijnheer de voorzitter, om de vraag te stellen „Kunt U ook referenties overleggen van personen enz. Die vraag, mijnheer de voorzitter heeft mij in liooge mate verbaasd dat die vraag is uitgegfaan van een serieus lichaam als de Kamer van Koophan del. Ik heb mij afgevraagd, of in de Kamer van Koophandel inderdaad wel menschen zitten, die vol doende begrip hebben van het assurantiewezen. Mijn heer de voorzitter Bij geen enkelen assuradeur zal het ooit opkomen, om zich aan darden uit te laten over datgene^ wat hem door zijn beroep van assura deur door zijn clientèle wordt toevertrouwd. Hier wordt het gevraagd. Ik hoop voor de Kamer van Koophandel in Bredadat deze correspondentie haar weg niet zal vinden in de vakbladen, want ik ben overtuigd, mijnheer de voorzitter dat men er alge meen om lachen zal en vragen wat zijn dat voor menschen, die dergelijke vragen aan iemand durven stellen, die 30 jaar in het vak is en eenvoudig ver zoekt makelaar te worden Het komt mij onverklaar baar voor, dat hier 8 maanden noodig zijn geweest en de zaak nog niet haar beslag gekregen heeft. Ik zou willen voorstellen, om bij de Kamer van Koop handel aan te dringen op eene zeer spoedige beslis sing in deze zaak.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 539