Wggw
27 JULI 1918.
587
plaats zou moeten vaststaan dat niet iedereen zooveel
aardappelen kan opdoen als hij wil- Ik zou liet willen
brengen op 4 K.G. per week en per persoon, dat is 225 K.G.
3 mud per persoon. Dat moet de gemiddelde norm zijn.
En dan langs die noim kan distributie plaats vinden. Aan
de verschillende groepen van de bevolking. In de eerste
plaats aan de verbouwers zelf. Het zou toch onbillijk wezen
om bun te onthouden hetgeen ze hebben verbouwd. Het
lag trouwens ook niet in het plan van den minister en is
trouwens een natuurrecht waaraan niet valt te tornen. En
daarnaast zou ik willen stellen de 39 eigenaars van volks
tuintjes die in hun vrijen tijd overal aardappelen hebben
gepoot en erwten en boonen. Moeten zij, die in het zweet
huns aanschijns hebben gewerkt hun voorraad aan den
Staat geven Het wil me verder voorkomen dat verbouwers
van aardappelen, landbouwers, over een grootere hoeveel
heid moeten beschikken als een gewoon burger die niet
gewend is aan lichamelijk werk. Voor hotels en kosthuizen
enz. kan ook een regeling worden getroffen en waarom
dus ook aan particulieren geen gelegenheid gelaten onder
diezelfde voorwaarden aardappelen op te slaan. Maar ik
zou Mijnheer de Voorzitter zelfs dat niet aangedurfd hebben,
wanneer bij mij de overtuiging bestond dat door deze wijze
van distributie een groot deel van onze bevolking daarvan
nadeel zou ondervinden, n.l. die niet in staat zijn om
aardappelen op te slaan. Dan zou ik van mijn beginsel
afstand moeten doen.
Maar neen, Mijnheer de Voorzitter! ik heb juist het
eerst gedacht aan lien, die in deze onmogelijkheid ver-
keeren, ik bedoel de arbeiders. De meesten van hen
hebben geen gelegenheid voor opslag, maar de meesten
van hen zijn aangesloten bij een organisatie en nu zijn
vele daarvan in 't, bezit van coöperatieve instellingen, die
zeker veel beter als de gemeente in staat zullen zijn voor
hun eigen leden te zorgen.
B.v. zou men onze R. K. Werkliedenvereeniging voor