590
27 JULI 1918.
Als er werkelijk behoefte zal komen dan zal er toch wel
geholpen worden, door die mensclieu, die opslag hebben
en genoodzaakt kunnen worden wat af te staan.
De heer STULEMEIJER: Ik ben het met geen van de
drie vorige sprekers eens en ik ben heel blij, dat de heer
Bogaardt geen minister van Landbouw is, want dan
geloof ik, dat we den hongerdood zouden tegemoetgaan.
De beer Bogaardt ziet teveel naar de touten die het
distributie-systeem heeft gehad en vergeet, dat we abnormale
tijden hebben beleefd. Ik geloof, dat hij ook uit het oog
verliest, dat de menschen, wat betreft het levensonderhoud,
allen verkeeren in een opgewonden toestand, dat dus, zoodra
de aardappelen vrijgegeven zullen worden, iedereen zich
daarop zal werpen, en den noodigen voorraad zal opdoen.
De heer Bogaardt heeft daar een systeem voor uitgedacht
en heeft zich al gedacht een kantoor voor aardappelen,
zooals we het nu hebben voor steenkolen, maar ik geloof,
dat het niet mogelijk zou zijn hiermee de bezwaren op
te heffen.
De heer Bogaard t heeft zelf gesproken over het ver
malen tot brood en dat zal het meeste zijn, wat men maar
missen kan. We hebben dus geen overvloed; de grootst
mogelijke boeveelheid moet er zijn voor het vermalen tot
brood en dan vraag ik me werkelijk af, en daar komt alles
op neer zou er één minister gevonden worden we
zitten hier lang een breed te discussieeren over een advies,
dat de minister misschien niet eens zal lezen die de
verantwoordelijkheid durft te dragen om de menschen maar
vrij de gelegenheid te geven aardappelen op te slaan, zelfs
volgens het systeem van den heer Bogaardt?
Ik voor mij heb geen voldoende vertrouwen in de wijze
van bewaren van aardappelen door het publiek, om de
verantwoording te dragen, dat de menschen tenslotte
„zonder" zullen komen.