27 JULI 1918. 591 Er zijn menschen, die het gewoon zijn, maar de massa, die het niet gewoon is en het in dezen opgewonden tijd wel zal doen die ze onder de bedstee zullen bewaren of weet-ik-wel-waar- ik kan me best voorstellen, dat er geen minister zal gevonden worden, die de verantwoordelijkheid zal willen dragen. De heer BOGMA.NS: Mijnheer de Voorzitter! Ik wil slechts een heel kort woord zeggen, en wel, dat ik mij volkomen kan vereenigen met het advies van de Commissie en Burgemeester en Wethouders. Vooral hierom, omdat, zoolang er geen zekerheid bestaat, dat voor de arbeiders klasse het rantsoen verzekerd is, wij ons volkomen kunnen aansluiten bij het advies. De heer Bogaardt zegt wel, dat het slechts een klein deel zal zijn dat uiet kan opslaan maar ik geloof, dat het wel degelijk een groot» massa zal zijn. Er zijn er veel, die niet georganiseerd zijn en die we ook niet vergeten mogen. En daarom ben ik ten volle voor het prae-advies. De heer HORNIX: Ik ben degene geweest, die in de Commissie van Bijstand van het Levensmiddelenhedrijf mij pertinent verklaard heb tegen het advies, zooals Burge meester en Wethouders het hebben uitgebracht. Ik ben daarbij uitgegaan van de overweging, dat het in 't belang is van het land, dat opslag wordt toegestaan en dat mil- lioenen guldens gespaard worden; en als de Minister toch mocht overgaan, om het te verbieden, dan zou ik als wensch van den Gemeenteraad willen uitgedrukt zien twee zaken 1°. dat zoo weinig mogelijk export zal plaats hebben, 2°. dat, wanneer in Breda aardappelen gedistribueerd worden, dat die komen uit de naaste omgeving en niet uit de Veenkolonies, waar ook een hoop kosten mee gemoeid zijn en welke aardappels heelemaal niet in den smaak vallen Tan het publiek. I)e heer BROOS: Ik zou even het preadvies van Burge meester en Wethouders willen verdedigen. Ik heb door

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 591