27 JULI 1918.
593
tering. De heer Bogaardt wil voor de arbeiders zorgen,
maar de heer B o g m a n s bedankt ervoor.
Mijnheer de Voorzitter! Het voorstel van den heer
Bogaardt kan mijn inziens niet in aanmerking komen,
omdat de heer Bogaardt vergeet de voorwaarden te
noemen, waarop de opslag moet worden toegestaan.
Naar mijn bescheiden meening zijn de voorwaarden
nimmer zoo te stellen, dat men zekerheid krijgt, dat datgene
zal worden toegestaan, wat voldoende is, om het publiek
door de wintermaandan heen te helpen.
Het is verder een groot argument tegen opslag dat
niemand waarborg kan bieden, dat de voorraden, die zullen
worden toegestaan, voldoende zullen zijn om door het
winterseizoen heen te komen. Nu kan men zeggen, dat
aardappelen bij particulieren veel beter veor bederf kunnen
worden bewaard, dat hotels enz. ook daarvoor zullen zorgen,
maar in de plaats moet de vraag gesteld worden: hebben
de menschen een geschikte opslagplaats.
Nu kunnen hier stemmen opgaan, die zeggen: men zal
ze niet laten bederven, niemand zal zoo dwaas zijn, maar
wat kan ik eraan doen, als ze bederven, ik zit er niet bij.
Ze zijn bedorven voor men het merkt.
De heer FEBER: Ik bewaar ze al 32 jaar lang en ze
zijn nog nooit bedorven.
De heer CRAMERUSUitzonderingen bevestigen den regel.
Een goede gelegenheid om aardappelen te bewaren bezit
niet ieder.
Men zou een commissie in 't leven kunnen roepen om na
te gaan of de plaatsen voor opslag geschikt zijn, maar ik
ben van meening, dat, als de opslag werd toegestaan en
bet boeltje was opgegeten, dat dan altijd kon worden ge
zegd: ze zijn niet opgegeten, maar bedorven en dan zouden
we genoodzaakt zijn aanvulling te geven.
Mijnheer de Voorzitter! er zijn, toen door den heer