596
27 JULI 1918.
De heer BOGAARDTIk wil beginnen met den heer C r a-
merus te beantwoorden. Het spijt mij dat de heer Cra-
m eras een uitdrukking heeft gebezigd, die mij buitengewoon
heeft gegriefd. Te zeggen, dat zij, die voor opslag gesproken
hebben, het gedaan hebben uit puur belang, dat is een
verdachtmaking, die niet door den beugel kan. Ik voor mij
wil getuigen, dat ik spreek in 't algemeen belang, maar
een stelsel van distributie, dat thans bestaat, een autocra
tisch stelsel met dwang en almacht van ambtenaren, dat
strijdt tegen mijne beginselen.
Den heer Stulemeijer kan ik verder geruststellen,
dat ik wel geen Minister van Landbouw zal worden, en
dat hij niet bang behoeft te wezen, dat de nieuwe Minister
een anderen koers zal inslaan als de tegenwoordige. Slechter
kan het niet.
Ik heb tegenover dit stelsel van distributie een ander
stelsel willen stellen, dat toch ook wel waard was, over
wogen te worden.
Mijnheer de Voorzitter! Ik zal slechts een paar punten
behandelen. In de eerste plaats den heer Cra m e r u s,
die zegt, dat door mij de „nader vast te stellen voorwaar
den" niet zijn genoemd.
Ik ben begonnen met te zeggen, dat het noodig zal zijn vast
te stellen, dat ieder per persoon niet meer mag opslaan dan
een bepaalde hoeveelheid een mud of twee, dat zijn de nader
vast te stellen voorwaarden, niet de kwestie van kelderruimte.
Bovendien ziet de heer Cramer us over 't hoofd, dat ik
heb voorgesteld een renteloos voorschot te geven aan coöpe
ratieve vereenigingen en nu heeft de heer Cra m erus
gevraagd, onder welke voorwaarden. Die voorwaarden zijn
mijn inziens heel duidelijk. Ik heb niet in de eerste plaats
niet aan bestaande coöperatieve vereenigingen gedacht,
maar wel degelijk aan nog op te richten vereenigingen.
Er zijn arbeidersorganisaties, die dat zouden kunnen