666
21 SEPTEMBER 1918.
De VOORZITTER merkt op, dat de beslissing omtrent
het toelaten van vermakelijkheden berust bij burge
meester en wethouders. Zij hebben daarvan gebruik ge
maakt, en gemeend eenige vermakelijkheden te moeiten
toestaan onder bepaalde voorwaarden, en daarna geen
vergunningen meer te moeten geven. Spreker stelt voor
in dien geest tte antwoorden.
De heer MOLL wil toelichten, dat de werkliedenver-
eeniging dit adres heeft ingezonden, omdat juist die
menschen, waarvan men relletjes te wachten heeft, de
brandstoffen legen abnormaal hooge prijzen aan die in
richtingen leveren, terwijl de industrie lamgeslagen is.
De heer CERUTTI zegt, dat dit geen motief is, om
die vermakelijkheden te verbieden.
De VOORZITTER antwoordt, dat het College ernstig
heeft overwogen, of het wel gewenscht was, in dezen
tijd de menschen in de gelegenheid te stellen, hun geld
aan vermakelijkheden uit te geven doch ook, dat de
menschen toch niet sparen, en het geld toch uitgeven aan
bioscopen e.d., terwijl de kermisvermakelijkheden een
slechten tijd hebben en er stadgenooten onder de ex
ploitanten daarvan zijn. Wat de opmerking over het
verhandelen van kolen betreft, dit zijn buitensporighe
den, die niet zijn tegen te gaan. Het is de vraag, of
die menschen de kolen zelf gebruikt zouden hebben,
als er geen caroussel geweest was.
De heer MOLL wijst er op, dat juist de jeugd van
d'e inrichtingen gebruik maakt en dat er kinderen zijn,
die thuis geld, en bij hun patroon materiaal hebben ge
stolen, om het daar te kunnen verbrassen.
Zonder verdere bedenking wordt alsnu be
sloten overeenkomstig het voorstel des voor
zitters.