674 •21 SEPTEMBER 1918. het Wetboek van Koophandel. Spreker vindt in dat art. echter niets, dat het voorstel zou kunnen billijken er staat niets in van die hooggeprezen onafhankelijkheid, die noodig zou wezen. De heer VAN IERSEL Dat bewijst de practijk toch De heer SMITS merkt verder op, dat men van de voldoende geschiktheid die „onder meer moet blijken" niets hoort men vooronderstelt dus de deskundigheid van den heer C li a m o t voldoende bekend. Den heer Van Ierse 1, die zeide „als de Nederlanden de ver zekering niet wil sluiten, gaat hij naar een ander," antwoordt spreker, dat z. i. het verzekeringsvak zóó niet is. Men heeft 2 soorten van verzekeringen bij particuliere maatschappijen en ter beurze. Voor de eerste soort, die de K. v. K. terecht niet aanhaalt, gaat men meest naar een agent wendt men zich tot een makelaar, dan weet men bij voorbaat dat hij, zonder nog afhandelijk te zijn, toch voor een bepaalde maatschappij sympathie heeft. Iets anders is de verzekering ter beurze een makelaar schrijft geen 50, 60 brieven naar alle maatschappijen, om te zien, wie de beste is hij draagt een makelaar in Amsterdam of Rotterdam op, voor den post te zorgen. Daarvoor is geen onafhankelijkheid noodig van den heer C h a m o t, maar van degene, die de assurantie bezorgt. Voor spr. blijft er dan ook slechts één criterium over, en dat is, naast de deskundigheid, het vertrouwen in den persoon. De heer FEBER verklaart zich bereid, zijn bewering, dat van de vroeger benoemde makelaars sommigen min stens even afhankelijk zijn als de beer C h a m o t, in besloten vergadering te bewijzen, omdat er personen en antecedenten mee gemoeid zijn. De heer BROOS is alleen meegegaan met het prae- advies, op grond van een verklaring van den heer Cra mer u s, dat de heer C h a m o t zelf verklaard had,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 674