720 21 OCTOBER 1918. „door ons ingevolge de Koninklijke besluiten van 1 Decem- „ber en 15 December 1913 (stbl. nos. 420 en 442) is aan gewezen als ambtenaar, belast met de ontvangst en de „uitbetaling van de pensioenen van gemeente-ambtenaren „en hunne weduwen en weezen, gepensionneerd krachtens „de pensioenwetten van 1913, daarvoor geene vergoeding „ontvangt. Deze functie staat geheel los van die van „administrateur van het gemeentelijk pensioensfonds. „Als ambtenaar, aangewezen met de ontvangst en „uitbetaling van pensioenen ontvangt hij de daarvoor „noodige gelden rechtstreeks van den directeur van het „Rijksfonds, aan wien hij tevens verantwoording „schuldig is. „De hiervoor bestemde gelden mogen geen deel uit- maken van de gemeentekas, noch van de gelden, „behoorende tot het gemeentelijk pensioenfonds. „Ieder van rijkswege gepensionneerd gemeenteambte- „naar en de gepensionneerde weduwen en weezen van zoo danige ambtenaren, die zich te Breda vestigen, ontvangen „hun pensioen uit handen van den daarvoor door ons „aangewezen ambtenaar op gelijke wijze ongeveer als „rijksambtenaren hun pensioen bij den betaalmeester „in ontvangst nemen. „Aanvankelijk waren de daaraan verbonden werk- „zaamheden van geringen omvang, doch nu de pensioen wetten voor de gemeente-ambtenaren en hunne weduwen „en weezen reeds een vijftal jaren bestaan en de werkzaam heden dientengevolge gestadig toenemen, brengt de „billijkheid mede, dat aan den daarvoor aangewezen „ambtenaar eene afzonderlijke toelage worde toegekend. „Wij hebben derhalve de eer U in overweging te „geven het voorstel van de salariscommissie en het „daarop door den heer Feber ingediende amendement, „betreffende de verhooging van de toelage van den „administrateur van het gemeentelijk pensioenfonds niet „aan te nemen, doch aan den door ons aangewezen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 720