21 OCTOBER 1918.
721
„ambtenaar, belast met de ontvangst en de uitbetaling
„van de pensioenen van gemeente-ambtenaren en hunne
„weduwen en weezen, toe te kennen eene jaarlijksche
„vergoedingvanf200,te rekenen van 1 Januari 1918."
De heer FEBER is dankbaar, dat B. en W. in hun
voorstel eenigszins rekening hebben gehouden met het
indertijd door spr. ingediende amendement, doch niet
voldaan. Er zijn twee pensioenfondsen, het gemeen
telijke, en het pensioenfonds 1913. Spr. vraagt zich af,
of de belooning van f 300.totaal, in overeenstem
ming is met de groote financieele verantwoordelijkheid,
aan beide betrekkingen verbonden.
Spr. wil, nu eenmaal door B. en W. de belooning
voor het gem. Pensioenfonds is vastgesteld op f 200,
die voor het Pensioenfonds 1913 gebracht zien op
f 300, dus totaal f 500.
De VOORZITTER merkt op, dat het gemeentelijk Pen
sioenfonds uitsterft, en de werkzaamheden daarvoor gelei
delijk verminderenvandaar, dat deze belooning is
voorgesteld. Men moet beide functies gescheiden houden
voor de uitbetaling ingevolge de wet van 1913 is hij
tot nog toe niat beloond, omdat de werkzaamheden
daarvoor aanvankelijk zeer gering waren: deze zullen
echter grooter worden, naarmate dit Pensioenfonds
langer bestaathij wordt hiervoor dan ook, naar het
inzicht van B. en W behoorlijk beloond met f 200.
De heer FEBER is het eens met den Voorzitter, dat de
werkzaamheden van het gemeentelijk Pensioenfonds af
nemen, maar die van het Pensioenfonds 1913 nemen
toe. Met het oog op de financieele verantwoordelijk
heid acht spr. een belooning van f 500, wel gewettigd.
Het voorstel van den heer FEBER wordt alsnu in