Ie er aar
a-
14 DECEMBER 1918. 829
„Wij wenschen thans de beslissing in hoever tot de
„aanstelling van de heeren Chamot als makelaar kan
„worden" overgegaan, aan Uwen raad over te laten. Het
„komt ons intusschen gewenscht voor, indien de raad
„tot benoeming wenscht over te gaan, aan deze en ook
„aan volgende benoemingen de voorwaarde te verbin
den, dat de benoemde niet als agent voor eene be
haalde maatschappij mag werkzaam zijn in die branche
„of branches, waarin hij als makelaar is aangesteld."
De heer FEBER spreekt de hoop uit, dat de raad
heden een beslissing zal nemen het heeft lang genoeg
geduurd. Het rechtskundig advies zegt, dat er geen
wettelijke maar wel feitelijke bezwaren bestaan en de
adviezen der K. v. K. te Amsterdam en Rotterdam zijn
niet met elkaar in overeenstemming. Het was misschien
beter geweest als men met het heele instituut van ma
kelaar nooit begonnen was, maar nu men menschen be
noemd heeft die feitelijk evenmin benoembaar zijn vol
gens het advies als de heeren C h a m o it, zou het on
billijk zijn ze niet te benoemen.
De heer 'SMITS deelt volkomen de zienswijze van
den vorigen spreker. Spreker heeft nog andere advie
zen ingewonnen en daaruit is gebleken dat men eigen
lijk ten opzichte van de makelaars kan doen wat de
goede geest ingeeft.
Verder stelt spreker voor, waar in het prae-advies
sprake is van een belofte of voorwaarde en gebleken
is dat het toch maar een wassen neus is, er over te
stemmen of de benoeming zal geschieden met of zonder
belofte.
De VOORZITTER zegt dat zulks in da bedoeling ligt
Burgemeester en wethouders stellen voor „met belofte".
De heer VAN IERSEL heeft zich eerst verzet tegen de
benoeming op z.i. wettelijke gronden, maar waar de des
kundigen het niet eens zijn, durft spreker zich niejf aan