840 14 DECEMBER 1918. onze voorgangers in het bestuur der gemeente en ook van het tegenwoordig bestuur getracht zich over de grenzen van de gemeente heen van bouwterreinen mees ter te maken. Zulks is in hooge mate toe te juichen en ik spreek bij deze gelegenheid de hoop uit, dat in de zelfde lijn zal worden doorgegaan opdat steeds meer gronden in de onmiddellijke nabijheid van Breda's gren zen eigendom van de gemeente worden. Voor ons is het aankoopen van die gronden, die spoedig of later voor bebouwing in aanmerking zullen komen, niet de opzet, niet de voorraadvorming voor een gemeentelij ken grondhandel. Voor ons is het aankoopen door de gemeente van deze gronden een poging om de nadee- len af te weren die particulier grondeigendom voor alle ingezetenen, behalve voor de eigenaars zelf heeft. De gemeente moet en kan zijn het orgaan om het gebruik van den grond, naar de inzichten van het leven de geslacht te regelen, en aan een na ons komend ge slacht zonder meer dan redelijke lasten over te dragen. Maar dit kan ze slechts zijn door haar beschikking over gronden in en om de gemeente zoo volledig mogelijk te maken. Iedere inkrimping is daarmee in strijd. Hier mede wil gezegd worden, dat van verkoop van gemeente grond als stelsel van in gebruik geven, nimmer sprake mag zijn, en ook gezegd is dat gemeentelijke handel in grond uit den booze is. Een veel betere wijze van beschikbaarstelling is uitgifte in erfpacht. Hij, die den grond op deze wijze verkrijgt, heeft vol gens de wet, tegen betaling van een jaarlijksche pacht, het „vol genot" van het perceel. Maar de gemeente blijft eigenares en kan zich als zoodanig bij con tract aller'ei rechten voorbehouden. Verkoopt zij echter den grond, dan doet zij van alle rechten afstand en voor goed. Terwijl bij verkoop de grond voorgoed wordt afgestaan, staat de gemeente hem bij erfpacht slechts tijdelijk af. Na afloop van den termijn b.v. in 't onderhavige geval

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 840