14 DECEMBER 1918.
869
De heer BROOS Die komt misschien het volgend
jaar klaar.
De heer FEBER vraagt of het niet mogelijk is aan
hen die dit verlangen, een voorschot te geven gehoord
de pleidooien van de heeren G r u ij s en Moll dat
er hooge nood is in de arbeidersgezinnen en met het
vooruitzicht, dat wellicht een hoogere toeslag zal wor
den verleend ingaande 1 October 1918.
De heer BROOS Dat ligt in de bedoeling.
De heer CRAMERUS betoogt tegenover den heer
Moll dat er maar één groote onbillijkheid is geweest
in de toeslagregeling, en wel het uniforme tarief, dat
strijdt met alle begrippen van maatschappelijken wel
stand. Hoe kunnen de leden erop tegen hebben, dat
ook de belangen van de ambtenaren worden verzorgd,
waar die van de arbeiders op buitengewone wijze wor
den behartigd Men zit hier niet om de belangen van
de werklieden eenzijdig te behartigen.
De spoorwegmaatschappijen en particulieren die een
oorlogswinst gemaakt hebben van 24 millioen kan men
niet vergelijken met de gemeente, die rekening moet
houden met de belastingbetalers.
Verder betoogt spreker dat voor de uniforme regeling
slechts 1 stem meerderheid was, terwijl de Raad on
voltallig was.
Spreker zal de laatste zijn om niet mede te werken
aan een goede regeling ook voor de arbeiders, maar
er zijn ook anderen, kleine ambtenaren, die nog door
andere dingen als de levensmiddelenduurte achterop
zijn geraakt b.v. doordat ze 100 meer betalen voor
de wasch, die arbeidersvrouwen zelf doen, en voor
kleeren een werkman verschijnt in een werkkiel.
De heer MOLL Die kost ook geld.
De heer CRAMERUS Maar het is niet dringend noo-
dig, dat hij er uit ziet als een gentleman, zooals een
ambtenaar, die de gemeente moet vertegenwoordigen.