19 DECEMBER 1918.
871
als voor de groote. In die gezinnen is de nood het
grootst en ik ben er zeker van dat er onder deze men-
schen zijn, die schuld hebben moeten maken.
Daar staat tegenover dat iemand met een groot sala
ris in elk geval kan bezuinigen, wat met den kleinen
man niet het geval is. Het leven bij den kleinen man
is zoodanig ingericht, dat zijn salaris precies toerei
kend is, om in zijn noodzakelijke levensbehoeften te
voorzien.
De toeslag, zooals hij thans door u wordt voorge
steld, is m. i. zeer onbillijk te noemen, omdat men
daardoor aan eenige ambtenaren een toeslag toekent,
waarvoor een werkman meer dan een half jaar moet
werken.
In de toelichting op het voorstel van burgemeester en
wethouders wordt gesproken, dat de ambtenaren met
een middelbaar inkomen verstoken blijven van goed-
koope kleeding enz. Deze verdediging is zeer zwak,
want juist zij, die een middelbaar inkomen hebben, pro-
Eteeren van deze regeling. Het behoeft hier toch zeker
niet gezegd te worden, dat iemand met een inkomen
van 15 of 16 gulden zich de weelde niet kan getroos
ten om een borstrok van t 3 of pantalon voor f 2 te
koopen
Met gerustheid durf ik dan ook ons voorstel aan den
raad aanbevelen, daar het niet alleen het billijkste is,
maar ook administratief het gemakkelijkste. Daarbij
komt, dat ons voorstel nog ruim 70Ö0 gulden goedkoo-
per is dan het voorstel van burgemeester en wethou
ders en door ons voorstel aan te nemen de nood in de
gezinnen, waar op het oogenblik armoede heerscht,
eenigszins wordt gelenigd.
Wat betreft de door mij ingediende motie trek ik hier
bij in, d. w. z. het laatste gedeelte, maar het eerste
gedeelte, n.l. spoedige herziening der salarissen en in
voering van een werkliedenreglement wensch ik te hand
haven.