27 DECEMBER 1918. 929 Wat nu de algemeene beschouwingen zelf aangaat, moet ik in de eerste plaats opmerken, dat ik tot mijn grooten spijt moet constateer en, dat ik geen voldoende antwoord heb ontvangen op de vraag naar de plannen van B. en W. voor de toekomst van onze gemeente en over hare uitbreiding, alsmede over de vraag hoe het komt, dat er zoo bijzonder weinig blijkt van de spoedige afhandeling van verschillende zaken. Ik kan me voorstellen, dat B. en W. het antwoord op het eerste gedeelte dier vraag willen verschuiven, totdat de nieuwe burgemeester hier in Breda zijn intrede heeft gedaan en zich eenigszins heeft ingewerkt, maar toch kan ik niet anders dan opmerken, dat er in het afgeloopen jaar niet voortgewerkt is kunnen worden aan de grensuitbreiding der gemeente wegens ont stentenis van een directeur van openbare werken, m.i. geen afdoende antwoord is. Het diligent blijven van Uw college in zoo n bij uitstek belangrijke zaak is niet meer dan natuurlijk. Er moet echter gewerkt worden en hard ook in deze materie. Wat het antwoord op het tweede gedeelte van de vraag betreft, zou ik wel eens van B. en W. willen hooren, welke die verschillende oorzaken zijn, waarop B. en W. geen invloed kunnen uitoefenen en die oorzaak zijn van achterstand in de werkzaam- den. Het antwoord zooals het nu is gegeven, lijkt wel of men de vragers met een kluitje in het riet heeft willen sturen. Wat betreft de ongevallenverzekering van het politie korps, zou ik willen weten, hoe nu de gemeente het risico draagt. De redeneering van B. en W. lijkt mij niet houdbaar. Ik stel mij dan ook voor bij het betrek kelijk punt van de begrooting een post uit te doen trekken voor deze ongevallenverzekering, tenzij ik van B. en W- afdoend antwoord ontving. Ten aanzien van het werkliedenreglement kan ik niet anders dan mijne bevreemding uitdrukken over het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 929