932 27 DECEMBER 1918. Ik vraag voor deze motie onmiddellijke behandeling. M. de V. In verband met uw antwoord op de vraag of Breda geen gedeelte uit de opbrengst der oorlogs- winstbelasting kan krijgen, acht ik het toch wenschelijk, dat B. en W. zich alsnog tot den Minister wenden om te trachten eene uitkeering te krijgen. Het is meer gezien, dat het beleid van het eene ministerie niet door het volgend werd overgenomen. Minister de Vries kan hierover wel anders denken dan zijn voorganger. Uw antwoord M. de V. op de laatste vraag van de algemeene beschouwingen n.l. dat U nog niet kunt inzien de wenschelijkheid van een algemeene verhooging van alle salarissen bevredigt mij in geenen deele. Het college leeft dan toch heel slecht met zijn tijd mee, en heeft zeker niets gehoord van de geluiden, die in den laatsten tijd overal geklonken heb ben. Ik verwijs nogmaals in deze naar de rede van mr. de Vries, onze Minister van Financiën, naar aanlei ding zijner belastingplannen. Mijn standpunt heb ik zelf in de vorige vergadering naar ik meen voldoende uiteen gezet. Ik heb nog veel meer te zeggen over verschillende antwoorden die in de memorie van ant woord voorkomen, maar ik zal mij voorloopig bij deze algemeene beschouwingen bepalen, om bij de artikels- gewijze behandeling der begrooting datgene naar voren te brengen, wat ik nog meer in 't midden heb te brengen. De heer CRAMERUS acht zich door de woorden van den heer Gruijs genoopt te zeggen, dat hij poli tiek in den gemeenteraad zóó uit den booze acht, dat hij haast durft te protesteeren tegen wat de heer Gruijs zeide. Men behoeft slechts te zien naar wat in de 2e Kamer gebeurter worden politieke kwesties opgelost, maar gewerkt wordt er niet. In den raad zit men voor het gemeentebelang en dit heeft met

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 932