27 DECEMBER 1918. 943 Het spijt den heer BROOS dat aan de betrekking van wethouder een salaris verbonden is. Hij is het volkomen eens met hetgeen vroeger door den heer Jan IngenHousz is gezegd, dat het wethouders baantje moet worden beschouwd als een eerebaantje. Op het oogenblik is het dat feitelijk niet meer. Spreker betreurt het, dat dit zoo is. Maar hij zou toch den raad in overweging willen geven, nu het eenmaal zoo is, niet verder te gaan op dezen weg, door dezen post te verhoogen. Er zijn zooveel uitgaven voor de gemeente noodig, dat de wethouders gaarne een steentje willen bijdragen, door de uitgaven niet verder te verzwaren. Het voorstel KANTERS wordt voldoende ondersteund. De heer HORNIX dringt op benoeming van een vierden wethouder aar.. De VOORZITTER wil zich eerst overtuigen of hij niet in strijd met de gemeentewet handelt. De heer HORNIX meent, dat door het benoemen van een vierden wethouder de heer Cramerus het van zich zal kunnen verkrijgen, nu zijn taak daardoor verlicht kan worden, aan te blijven. Hij vertrouwt, dat deze, in het belang van de gemeente, dit zal willen doen. Spreker verzoekt den Voorzitter hieraan te willen medewerken, door den raad uitspraak te laten doen. De VOORZITTER zegt, dat, als het niet in strijd is met de gemeentewet, hij er zijnentwege geen bezwaar in ziet. De heer HORNIX dient een voorstel tot benoeming van een vierden wethouder in. De heer FEBER ondersteunt dit voorstel.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1918 | | pagina 943