I
IO
3 FEBRUARI 1920
van lokalen in de openbare lagere scholen dezer gemeente.
De heer HORNIX zegt, dat hem ter oore is gekomen, dat
de vereeniging Volksuniversiteit'" op haar verzoek als ant
woord heeft gekregen, dat daartegen ernstige bezwaren be
staan. Spr. had verwacht nu een prae-advies te krijgen, daar
wanneer nog lang gewacht wordt, dit zijn doel mist. Het
dunkt spr., als toch reeds de onoverkomelijke bezwaren tegen
inwilliging van het verzoek bestaan, dat nu wel direct prae-
advies had kunnen worden uitgebracht.
De VOORZITTER zegt, dat deze bezwaren inderdaad
bestonden en nog niet zijn weggenomen. De hoofden van
de scholen, die er voor in aanmerking kwamen, hadden
bezwaar tegen het in gebruik geven van de lokalen. De
leermiddelen lijden er groote schade door.
De heer GRUIJS meent, dat de voorzitter dit ook wel
onmiddellijk had kunnen zeggen, zoodat dit adres niet naar
burgemeester en wethouders terugbehoefde voor prae-advies.
Het komt spr. voor, dat de voorzitter zelf twijfelt aan deze
redenen. Hij begrijpt de zaak niet en meent, dat thans de
schoolhoofden zelf in het gedrang komen. Want de banken
en lokalen zelf zullen van het afstaan aan de Volksuniver
siteit niet lijden. Dat kunnen alleen de leermiddelen zijn.
Die schijnen dan zegt spr. zoo maar door de school
te zweven Spr. meent, dat hieruit blijkt, dat in de scholen
de noodige orde en tucht ontbreekt en de zaak valt dan
terug op de hoofden van scholen zelf.
Het komt den VOORZITTER wenschelijk voor, dat de
raad over deze kwestie schriftelijk wordt ingelicht. Spr. zegt,
dat eerst een verzoek is gekomen bij burgemeester en wet
houders, dat is afgewezen, waarna een adres bij den raad
inkwam. Hij meent, dat het juist vriendelijk is tegenover
de inrichting, wanneer burgemeester en wethouders er
thans weder een schriitelijk rapport over willen uitbrengen.