112 4 MAART 1920. Ik vraag mij af, met welk doel was de heer C e r u t t i op die vergadering Is zoo iemand niet hoogst gevaarlijk Zou er nog een commissie zijn die met hem zou willen vergaderen Breda staat bekend om zijn goede trouw. Waar blijft nu toch deze goede trouw als men met dus danige menschen moet vergaderen. In het algemeen belang waarschuw ik elke vereeniging, waarin de heer C e r u 11 i als bestuurslid zitting heeft, want men is niet veilig, en men kan verwachten dat de woorden in een besloten vergadering zullen gebruikt wor den, om deze of gene aan de galg te helpen. Welke redenen den heer C e r u 11 i aanleiding hebben gegeven om mij als slachtoffer uit te kiezen, weet ik niet. Zoover mij bekend is, gaf ik daartoe geen aanleiding. En wat de Commissaris van Politie aangaat nog even het volgende al zou ik beweerd hebben, dat zijn rapport onjuistheden of misschien een leugen bevatten, dan nog verklaar ik hier openlijk, dat ik nooit de bedoeling heb gehad, de eer en den goeden naam van hem aan te vallen. Ik geloof niet, dat iemand van mij kan getuigen, dat ik als raadslid het een ander lastig maakte Het is mijn ge woonte niet, mij ten koste van anderen te vermaken, of door lage intriges iemand lastig te zijn. Vol vertrouwen wacht ik de beslissing van den Officier van Justitie af, en ik maak tevens van deze gelegenheid gebruik mijn dank te brengen aan de redactie van het Dagblad van Noordbrabant en aan de redactie van de Bredasche Courant voor hunne houding in deze zaak, en de wijze waarop zij het Bredasche publiek hebben ingelicht, ook inzake mijn goede trouw. De VOORZITTER meent dat het niet aangaat mede- deelingen uit de commissievergaderingen te doen. Hij wijst er op, dat hetgeen de heer Kluft over 's voorzitters uitin-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 112