4 MA ART 1920.
113
gen mededeelt niet overeenstemt met hetgeen door hem is
gesproken. Hij wil echter op de commissie besprekingen niet
ingaan.
Ue heer KLUFT wil deze woorden er uit laten en vraagt
de meening van den voorzitter betreffende deze zaak.
De VOORZITTER zegt zich op het oogenblik te zullen
onthouden van eenige mededeeling in dien zin, daar ook hij
wellicht in deze zaak zal moeten worden gehoord. Spr. be
treurt echter dat mededeelingen in de commissie buiten de
vergadering der commissie zijn gebracht.
De heer GRUIJS vraagt of de commissievergaderingen
geheim zijn.
De VOORZITTER meent, dat, zoo er al expresselijk geen
geheimhouding is opgelegd, het toch van zelf spreekt, dat
er buiten de vergadering niet over gesproken wordt.
De heer CERLTTTI betuigt zijn spijt over het gebeurde en
zegt, dat dit in het geheel niet in zijn bedoeling heeft gele
gen. Hij heeft slechts terloops tijdens een gesprek met den
Commissaris de mededeeling gedaan en had niet gedacht,
dat de Commissaris een aanklacht bij de Justitie zou indienen.
Spr. gaat uitvoerig het gebeurde na en zegt dat de heer
Kluft naar aanleiding van een mededeeling van spr. ge
zegd heeft„De Commissaris liegt het". Spr. drukt nog
maals zijn spijt erover uit dat de Commissaris de aanklacht
bij de Justitie heeft ingediend en als spr. had kunnen ver
moeden, dat de Commissaris dezen maatregel zou nemen,
dan had spr. wel opgepast het hem niet mede te deelen.
De VOORZITTER blijft er bij dat het niet aangaat mede
deelingen uit de commissievergaderingen te doen.
De heer A. SCHRAUWEN zegt dat de geheele rechtsche
raadsfractie deze zaak tot de hare heeft gemaakt en namens
de rechtsche fractie dient spr. de volgende motie in